In dit project onderzoek ik hoe rolluiken – objecten die normaal beschermen, afschermen of veiligheid bieden – een symbolische betekenis kunnen krijgen. Door hun beweging van openen en sluiten worden ze dragers van spanning en verandering: ze kunnen toegang verlenen of weigeren, onthullen of verbergen, uitnodigen of buitensluiten.
Langs een drukke weg staat een paal met bovenop een box. In België wordt zo’n paal meteen herkend als een flitspaal: zodra bestuurders ze zien, vertragen ze. In mijn versie bevindt zich in die paal echter geen camera, maar een Boeddhabeeld. Telkens wanneer een auto nadert, sluiten de rolluiken van de box zich snel.
De Boeddha toont zich alleen wanneer het stil is, wanneer er geen menselijke aanwezigheid is. Hij lijkt zich terug te trekken uit de wereld, maar tegelijk misleidt hij de voorbijgangers: zij denken dat het een flitspaal is en vertragen. Angst voor controle brengt zo onbewust een moment van stilte voort. De illusie leidt tot verstilling – een onverwacht soort verlichting. Het werk speelt met die spanning tussen snelheid en aandacht, tussen uiterlijke discipline en innerlijke beheersing, tussen de drukte van de wereld en de rust van het bewustzijn.
In deze 3D-animatie toon ik een huis dat zich beurtelings afsluit van en opent naar zijn omgeving. Eerst is het volledig gehuld in duisternis en afgesloten met rolluiken. Alleen door kleine spleten kan men naar binnen gluren.
Daarna openen de rolluiken van ramen en deuren: het huis ontsluit zich letterlijk voor de buurt. Een bezoeker kan aankloppen en zal al dan niet worden
binnengelaten. Uiteindelijk gaan ook de rolluiken open die de muren bedekken. Dan blijkt dat er helemaal geen muren zijn: het huis lost op in licht, dat zich warm en uitnodigend
verspreidt.
Voor Transfiguratie gebruikte ik een 3D-replica van het beeld Christus de Verlosser, dat uitkijkt over Rio de Janeiro. Een kleinere versie van dit iconische beeld staat onder een brug, omgeven door rolluiken. Terwijl de rolluiken langzaam sluiten, verdwijnt de menselijke gestalte van Christus en blijft enkel het kruis over – de overgang van een figuur van verering naar een universeel symbool van geloof.
Het werk onderzoekt hoe religieuze beelden evolueren van concrete, menselijke representaties naar abstracte symbolen. Waar het Christusbeeld nog de persoonlijke band tussen mens en goddelijke figuur belichaamt, onttrekt het kruis zich aan het menselijke en wordt het een teken dat voor iedereen iets anders kan betekenen – een collectieve drager van hoop, offer of verlossing. In die verschuiving van lichaam naar teken, van verering van een persoon naar herkenning van een idee, toont zich hoe religieuze betekenis niet verdwijnt, maar van gedaante verandert.